Enthousiast wachten kinderen in een bergdorpje in Oost-Myanmar in de rij met een metalen bordje. De school in hun vluchtelingenkamp is net uit, en ze hebben gehoord dat een organisatie voedsel komt doneren. “Daar zijn we heel blij mee”, zegt Caroline, een meisje van 16. “Ze brengen brood en snacks om ons te voeden”, zegt haar 12-jarige klasgenoot Jospel. “Ik ben heel dankbaar en bid daarvoor.”
Want dit soort donaties is zeldzaam in dit dorpje. De kinderen en hun ouders zijn hier beland omdat ze op stel en sprong waren gevlucht voor de zware gevechten in hun eigen dorp of stad. “We waren aan het bidden in de kerk toen er een bom naast viel”, zegt Caroline. “Maar hij ontplofte gelukkig niet.” Dus is ze niet een van de 50.000 doden die sinds de staatsgreep in 2021 zijn gevallen in Myanmar.
Maar de ouders hebben natuurlijk geen werk. “Ze klussen bij een boer en krijgen vaak betaald in handjes rijst. Dat is hoe ze overleven”, aldus Thinzar Aye. Ze werkt bij de lokale hulporganisatie die het eten vandaag naar dit dorp brengt. Ze kijkt toe hoe rijst en theebladsalade op de bordjes van de kinderen wordt geschept. “We zijn blij dat we de kinderen in dit kamp kunnen helpen. Maar het betekent dat we de kinderen in honderd andere kampen niet kunnen helpen.”
Sinds de burgeroorlog in Myanmar na de staatsgreep uitbrak, speelt zich in het land een humanitair drama af. Het zorgsysteem en de economie zijn ingestort en volgens de Verenigde Naties hebben 18,6 miljoen mensen – een derde van de Myanmarese bevolking – humanitaire hulp nodig. Maar die komt er nauwelijks.